Bij de vogelvoederplaats sta ik voor een raadsel. De paal waarop het bevestigd is, staat schuin, het huisje is een kwartslag gedraaid en het dak ligt eraf. Mijn hart gaat tekeer. Dat monster terroriseert me zelfs nu nog!
Sinds de buren de kat – liefkozend Tarzan genaamd – in huis hadden genomen, had hij mijn tuin als zijn territorium uitgekozen. Dagelijks sloop hij hier rond en maakte het zich gemakkelijk op mijn tuinkussens, overal vond ik zwarte haren. Hij gaf me de kriebels met zijn hypnotiserende, gele ogen en zijn duivels gehis. De voederplaats was sinds zijn komst een doodse plek. Geen mus, merel of mees durfde er nog te landen en mijn kippen waren van de leg. Ik vond er zelfs een met haar pootjes omhoog. Dat was de druppel.
Met een ferme tik van een schop zorgde ik dat Tarzan hier uitgejungled was en begroef hem onder het vogelhuis. Natuurlijk waren de buren komen informeren of ik hun schatje had gezien, ik ontkende in alle toonaarden. Ik hielp ze zelfs met zoeken. Na een tijd accepteerden ze dat Tarzan niet meer terug zou komen. De vogels keerden terug bij de voederplaats en mijn kippen scharrelen weer opgewekt door de ren.
Terwijl ik naar sporen van de kat speur, verschijnt boven de schutting het gezicht van de buurman. Zijn hoofd draait van het vogelhuis naar mij. Hij weet het!
Ik haal diep adem. ‘Sorry, buurman, ik moet je iets zeggen.’
De buurman wimpelt het af. ‘Ik had al een vermoeden. De waarheid komt uiteindelijk altijd aan het licht, toch?’
Schuldbewust buig ik mijn hoofd. Hij heeft gelijk.
‘Sorry, ik had …’
De buurman kijkt me hoofdschuddend aan. ‘Je had niets willen zeggen, maar de schade moet vergoed worden.’
Ik knik.
‘Vanmiddag ga ik een nieuw voederhuis voor je kopen en de jongens voetballen voortaan in het park.’